Terwijl het publiek binnenschuifelt zitten Kees en Guy quasi achteloos ‘ Man bijt hond’ van commentaar te voorzien. Af en toe kijken ze de zaal in en mompelen ons iets toe ( ‘dat we vooral niet hoeven te zeggen hoe koud het is buiten, neenee mensen, niet doen’ ).
Als het laatste zitje is ingenomen heten ze ons welkom.
Wij hadden alweer tamelijk laat gereserveerd ( de week erna was alles uitverkocht ), en moesten het doen met plaatsen op het zijbalkon. Het zicht was niet slecht, maar de stoelen staan niet naast maar achter elkaar, zodat het lijkt alsof je in een bus zit. Even wennen, maar als de busrit goed is kan dit de pret niet bederven.
En er volgde wel degelijk een heel aangename, onderhoudende avond.
Geen grote kunst, je zou het eerder het etaleren van kunstjés kunnen noemen, maar dan wel perfect beheerst door de performanten ( I know, performers, maar ze waren dus wel zeer performant ).
Elk om beurt brachten ze een verhaal of anekdote.
Kees enthousiast entertainend, Guy op z’n eigen onderkoelde Mortiermanier.
Bij het verhaal van de ‘dormobiel’ met chemisch toilet dat Van Kooten vertelde ( hoe hij – om het te legen – met de pot vol faecestelijkheden als een koffer in de hand een café betrad en uit beleefdheid eerst iets diende te drinken aan de toog, alwaar de autochtone hangouderen zich met loense blik afvroegen of er nu ook al terroristische toeristen bestonden ) lag de helft van de zaal plat. De andere helft lag in een lachkramp.
Ook Mortier was soms onweerstaanbaar grappig, maar dan vooral met z’n van ‘De Taalstrijd’ en ‘De Perschefs ( dát waren nog eens zondagochtenden ) bekende woordspelletjes à la ‘Rektaal = Limburgs’.
Na de pauze was voor mij het vet ietwat van de soep ( misschien omdat ik met mijn gedachten al bij het door Gerten bestelde vervolg zat ), maar ik ben toch blij dat ik deze twee heren van stand ‘ns live mocht meemaken.
Na de voorstelling had elk lid van het gezelschap het zelfde liedje in z’n hoofd.
De fanfare van honger en dorst ( van Lieven Tavernier, niet Jan Dewilde ! ).
Zoals gezegd, Gerten was voorzienig geweest en had een tafeltje ( en stoelen ) gereserveerd in de ‘ Vintage’.
Een wijnbar, wat dacht u.
Gezellig kader, vriendelijke bediening en 3 jaargangen Wine Spectator, de Parkergids en andere wijnpublicaties ter uwer beschikking.
Niet bevorderlijk voor de conversatie wanneer 2 wijnfreaks dit lekkers zien liggen.
En dan hadden we nog geeneens de wijn geproefd !
Mooie kaart, zie hier indien u meer wil weten, we twijfelden tussen de Branaire ‘96 en de Potensac van 2001.
Omdat geen van ons al Potensac had gedronken, en door de goede reputatie van dit domein – hij wordt gemaakt door de équipe van Leoville les Cases – besloten we te kiezen voor
deze Cru Bourgois exceptionelle.
( Ware reden :We vonden die St Julien iets té duur voor onze door de wijnfobie ( wijnmanie – skynet-taalpolitie -) reeds erg aangetaste geldbeugeltjes ).
Het eten was eetbaar, hoewel ik u aanraad gewoon te kiezen voor een simpele Croque Maison. Lekker én passend bij eender welke wijn.
Zoals ook bij de Chateau Potensac, Médoc 2001.
Een wijn die ik best kan omschrijven als authentiek..
Vakmanschap vertaald in puur drinkplezier.
Geen opgesmukte, houterige fruitbom, maar een ongelooflijk evenwichtige, fijne wijn, met heel wat structuur en een, ondanks de aanwezige tannines, zachte afdronk.
Ik was hierdoor zo gecharmeerd dat ik het niet kon laten om de volgende dag de vergelijking te maken met de tweede wijn van Léoville, Clos du Marquis, Saint Julien 2001.
Deze ‘tweede wijn’ wordt gelijkgesteld met de betere Grand Cru Classés van de Médoc. Ik kocht hem 2 jaar terug in het wijnfestival van Auchan ( 20 euro), en heb spijt dat ik er niet meer binnenhaalde. Hetzelfde pure karakter van de Potensac, maar met net dat tikkeltje extra diepte en concentratie dat het verschil maakt tussen een uitstekende en een topwijn.
Althans, voor mij is dit een topwijn.
Maar ik heb nog nooit een Krug gedronken natuurlijk..